Ik hoorde het woord vakantieparticipatiegraad laatst in een podcast over toerismedruk in Amsterdam. Het refereert naar het percentage van de bevolking dat minstens één keer per jaar op vakantie gaat. Bijvoorbeeld: “Vanaf de jaren ’60 is de vakantieparticipatiegraad enorm gestegen”.
Toch stel ik me bij vakantieparticipatie iets heel anders voor. Ik zie een familie voor me waarvan het jongste kind krijsend zijn pakje appelsap op straat smijt, de middelste blijft mokken omdat ze liever op de camping bij het zwembad was gebleven, en de oudste sowieso niet functioneert zonder wifi. Terwijl de ouders zich zuchtend beginnen af te vragen of het gezinsuitje naar de historische binnenstad nou wel zo’n goed idee was.